Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

EPLAN Fluid: Verbindingen

Een Fluid-verbinding loopt tussen twee aansluitingen en is een route waarlangs informatie met behulp van een vloeistof of lucht (druk) van een bron naar een doel wordt getransporteerd.

Functiedefinitie van Fluid-verbindingen

In EPLAN Fluid kunt u definiëren of een Fluid-verbinding een pijp (buis) of een slang is. Met deze informatie kunnen speciale verwerkingen in de vorm van verbindingslijsten worden gerealiseerd, waarmee buisleiding- en / of slanglijsten kunnen worden uitgevoerd. De functiedefinitie van het verbindingsdefinitiepunt bepaalt bij Fluid-verbindingen die van verbindingsdefinitiepunten zijn voorzien of de verbinding een "pijp" (buis) of een "slang" is. Als Fluid-verbindingen niet over verbindingsdefinitiepunten beschikken, wordt de betreffende functiedefinitie door het programma bepaald aan de hand van de instellingen van de verbindingseigenschappen.

Fluid-verbindingen kunnen daarnaast als onderdeel worden gedefinieerd. Hiervoor worden de onderstaande functiedefinities van de categorie Slangpakket / leiding aangeboden:

Om de eigenschappen van gedefinieerde slangpakketten, buisleidingen en slangen te kunnen verwerken, is het verwerkingstype Slang / leidingschema beschikbaar.

Bereik bij Fluid-verbindingen

Het bereik bij Fluid-verbindingen is een eigenschap die wordt bepaald uit de bron en het doel van een verbinding - of beter gezegd: uit de aan beide einden aangesloten Fluid-functies. Het bereik kan daarom niet bij verbindingsdefinitiepunten of verbindingen worden gewijzigd.

Als u Fluid-verbindingen wilt nummeren, kunt u bepalen welke bereiken er moeten worden genummerd. Zo kunt u bijvoorbeeld alleen hydraulische en / of pneumatische verbindingen nummeren.

Verbindingscodes en ODC's bij Fluid-verbindingen

Fluid-verbindingen worden gewoonlijk niet van een ODC voorzien, maar krijgen meestal alleen via de verbindingsnummering een verbindingscode. Als u wilt, kunt u wel ODC's aan verbindingen toekennen. Daarvoor moet er bij het verbindingsdefinitiepunt dat door de verbindingsnummering is geplaatst een bepaalde eigenschap worden ingesteld. In het dialoogvenster Eigenschappen <...> van de verbindingsdefinitie is dit het veld Toegestane gegevens. In dit veld selecteert u de invoer "Alle gegevens". Vervolgens kunt u het veld Weergegeven ODC bewerken.

Opmerking:

Als u handmatig een verbindingsdefinitiepunt invoegt, krijgt het veld Toegestane gegevens als voorinstelling "Alle gegevens". Daardoor is het toekennen van een ODC direct mogelijk.

Codering van Fluid-leidingen volgens DIN ISO 1219-2

De norm DIN ISO 1219-2 vereist dat Fluid-leidingen volgens een bepaalde coderingssleutel worden gecodeerd. Deze coderingssleutel is samengesteld uit de volgende onderdelen:

Afhankelijk van het leidingtype, slang of pijp (buis), kan de technische informatie verschillende gegevens bevatten:

EPLAN Fluid ondersteunt voor Fluid-verbindingen de normconforme codering van leidingen volgens DIN ISO 1219-2. Naast de mogelijkheid van de handmatige codering, biedt EPLAN Fluid ook de mogelijkheid om met behulp van de verbindingsnummering geautomatiseerd leidingspecifieke verbindingsdefinitiepunten op Fluid-verbindingen te plaatsen en leidingcodes toe te kennen. Hiervoor kunnen in de verbindingsnummering verschillende schema's voor alle bereiken van de Fluid-techniek worden gemaakt. Via het gebruik van filters is een bereikspecifieke nummering mogelijk.

Layers voor de leidingweergave

In de Fluid-techniek worden in een installatie of machine vaak vele typen leidingen toegepast. Deze worden voor verschillende taken gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn drukleidingen, stuurleidingen, lekolieleidingen, tankleidingen en verbruikersleidingen.

In EPLAN Fluid worden deze verschillende leidingtypen afzonderlijk beschouwd. Zo kunnen ze in het schema optisch van elkaar worden onderscheiden zodat ze - met name bij grote hoeveelheden verbindingen - beter herkenbaar zijn en bij het zoeken naar fouten eenvoudig kunnen worden gevolgd.

Leidingen worden in EPLAN Fluid met behulp van verbindingen weergegeven. Verbindingen zijn op hun beurt gebaseerd op autoconnecting-lijnen. Tussen schemasymbolen wordt automatisch een autoconnecting-lijn getrokken als hun aansluitingen horizontaal of verticaal tegenover elkaar liggen. Aan automatisch gegenereerde verbindingslijnen kunt u in het dialoogvenster Eigenschappen <...> bepaalde grafische kenmerken toewijzen, zoals de lijndikte, het lijntype, de kleur en de patroonlengte. De standaardinstellingen voor deze verbindingseigenschappen bevinden zich in het dialoogvenster Layerbeheer (menuopdrachten Opties > Layerbeheer). Aan elk leidingtype wordt hier een aparte grafische layer toegekend, een soort folielaag, waarop de grafische verbindingseigenschappen van de autoconnecting-lijn kunnen worden gewijzigd. Ook voor interne leidingen (verbindingen) die binnen een grafisch afgesloten gebied lopen (bijvoorbeeld bij verbindingen binnen een Fluid-apparaatkast), kunnen aparte grafische layers worden geselecteerd. U bereikt deze leidingspecifieke instellingen van de afzonderlijke layers via de boomweergave van het dialoogvenster door op de knooppunten Grafische symbolen > Verbindingssymbolen > Autoconnecting te klikken. Rechts in het dialoogvenster worden de layers voor de autoconnecting-lijnen en de bijbehorende verbindingseigenschappen in tabelvorm weergegeven. Elke layer is voorzien van een naam en een beschrijving. De verbindingseigenschappen zoals Lijndikte, Lijntype, Kleur en Patroonlengte kunnen afzonderlijk voor het betreffende leidingtype worden bewerkt. Bovendien kunnen leidingen in het schema of bij het afdrukken van schema's worden verborgen.

Zie ook