U hebt in een macroproject een macrovak ingevoegd (Invoegen > Kast / aansluiting / montageplaat > Macrovak) of u hebt op een bestaand macrovak gedubbelklikt.
Op dit tabblad definieert u de eigenschappen van een macrovak. In een macroproject definieert u met behulp van macrovakken de omtreklijnen en de gegevens van de te genereren venster- en / of symboolmacro's.
Opmerking:
De meeste eigenschappen van een macrovak kunnen alleen in een macroproject worden bewerkt. Om dit te kunnen doen, moet bovendien voor het veld Toepassingstype de invoer "Definiërend" of "Niet gedefinieerd" zijn ingesteld.
In een schemaproject of wanneer in een macroproject voor het toepassingstype de invoer "Refererend" of "Onderliggend" is ingesteld, zijn de meeste velden alleen bedoeld voor het weergeven van gegevens en kunnen deze velden niet worden bewerkt.
Tip:
Wanneer u een voorbereid macrovak aan meerdere macro's wilt toewijzen, gebruikt u het tabblad Macrodefinitie. Voer in de rijen van dit tabblad de betreffende naam en de beschrijving van de te genereren macro's in. Bij het automatisch genereren wordt dezelfde inhoud (hetzelfde macrovak) in meerdere macro's opgeslagen.
Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:
Het toepassingstype is bedoeld voor het onderscheiden van macro's en definieert welke van de functies Macro's automatisch genereren en Macro's actualiseren kunnen worden uitgevoerd en welke niet. Selecteer de gewenste invoer in de vervolgkeuzelijst:
- Niet gedefinieerd: genereren en actualiseren zijn mogelijk. Dit komt overeen met de wijze waarop dat in vorige EPLAN-versies (vóór versie 2.8) gebeurde. Deze invoer is alleen om reden van compatibiliteit beschikbaar.
- Definiërend: wordt alleen bij het genereren gebruikt (bijvoorbeeld voor voorbereide macro's in het macroproject, waaruit de macro's moeten worden gegenereerd).
- Refererend: wordt alleen bij het actualiseren gebruikt (bijvoorbeeld voor macro's in het schemaproject, die mogelijk met nieuwe gegevens moeten worden geactualiseerd).
- Onderliggend: genereren en actualiseren zijn niet mogelijk (bijvoorbeeld voor macro's waarvan het macrovak als binnen liggend macrovak in geneste macrovakken wordt gebruikt).
In de boomstructuur van de macro-navigator worden de voorbereide macro's afhankelijk van het toepassingstype in verschillende hiërarchieniveaus gegroepeerd.
Voer hier de naam in voor het macrovak, zo nodig met opgave van het pad. Deze naam wordt voor de bestandsnaam van de te genereren macro gebruikt. Dienovereenkomstig kan zonder ingevoerde naam ook geen macro worden gemaakt.
Via de snelmenuopdracht Padvariabele invoegen opent u het dialoogvenster Padvariabele selecteren, waaruit u een van de beschikbare padvariabelen kunt overnemen.
Het weergavetype van de macro wordt gebruikt voor sorteerdoeleinden. Hiermee kunt u uw macro's beheren. Het is niet van invloed op de functies die zich in de macro bevinden; deze behouden hun eigen weergavetype. Alle macro's bij een artikel kunnen zo in één bestand zijn opgenomen. Voor elk weergavetype van een macro zijn maximaal 26 varianten mogelijk. Het weergavetype is overeenkomstig de geselecteerde functies of het paginatype vooringesteld. Selecteer de gewenste invoer in de vervolgkeuzelijst:
- Meerlijnig: voor macro's die op meerlijnige schemapagina's worden geplaatst.
- Meerlijnig Fluid: voor macro's die op schemapagina's voor de Fluid-techniek worden geplaatst.
- Overzicht: voor macro's die op overzichtspagina's worden geplaatst.
- Paarkruisverwijzing: voor macro's die voor een paarkruisverwijzing worden gebruikt.
- Enkellijnig: voor macro's die op enkellijnige schemapagina's worden geplaatst.
- Topologie: voor macro's die op topologie-pagina's worden geplaatst.
- P&I-schema: voor macro's die op P&I-schemapagina's worden geplaatst.
- Functioneel: voor macro's die op Sequential Function Charts worden geplaatst.
- Schakelkastopbouw: voor artikelplaatsingen van het weergavetype "Schakelkastopbouw" of "Gedetailleerde schakelkastopbouw".
- 3D-montageopbouw: voor macro's die in layoutruimtes worden geplaatst.
- Pre-planning: voor macro's die op pre-planning pagina's worden geplaatst.
- Functieoverzicht (Fluid): voor macro's die op functieoverzichten voor de Fluid-techniek worden geplaatst.
- Grafisch: voor macro's die alleen grafische schemasymbolen bevatten. Grafische schemasymbolen worden noch bij de verwerkingsprocedures noch bij de controleprocedures noch bij het maken van kruisverwijzingen in acht genomen en wordt het ook niet als doel beschouwd.
Opmerking:
Als een functie meerdere weergavetypen heeft waarvan de gemeenschappelijke eigenschappen verschillende gegevens bevatten, wordt aan de hand van het weergavetype bepaald welke eigenschappen bij de verwerking worden gebruikt. Hiervoor kan in EPLAN de vastgelegde volgorde van de weergavetypen bij de algemene bewerking en verwerking worden gebruikt.
Met behulp van deze vervolgkeuzelijst definieert u de variantcode voor de betreffende macro die moet worden gemaakt. Standaard is de "Variant A" ingesteld.
Opmerking:
Om uit een macroproject automatisch varianten van een macro te kunnen maken, moet u de varianten eerst op de projectpagina's handmatig maken. Aansluitend voorziet u iedere variant van een macrovak en geeft u vervolgens alle macrovakken dezelfde naam met telkens een andere variantcode. Nadat de macro's automatisch zijn gemaakt, kunt u bij het invoegen van de betreffende macro tussen de verschillende varianten kiezen.
Met dit veld kunt u hierdoor versies van uw macro's maken, waarbij de invoer niets met EPLAN-specifieke versies van doen heeft.
Dit veld wordt bij het automatisch genereren van macro's uit een macroproject met de naam van het bronproject gevuld.
Hier kunt u bijvoorbeeld aangeven waar het betreffende schema vandaan komt (bijvoorbeeld de Siemens catalogus).
De tekst die hier wordt ingevoerd wordt de beschrijvende tekst van de macro die automatisch uit een macroproject is gegenereerd, en wordt bij het invoegen van de betreffende macro in een opmerkingenveld weergegeven.
Snelmenu:
Het snelmenu bevat - afhankelijk van het veldtype (datum, integer, meertalig...) - de volgende menuopdrachten:
Normaal gesproken behoren alle objecten die zich binnen een macrovak bevinden tot een macro.
Schakel dit selectievakje in, indien u bijvoorbeeld ook objecten buiten het vak wilt opnemen. Aansluitend moet u dan nog alle objecten die bij de macro moeten horen, selecteren en in het snelmenu van het macrovak de functie Objecten aan het macrovak toekennen kiezen. Wordt het selectievakje weer uitgeschakeld, dan wordt de oorspronkelijke objecttoekenning in de macro weer hersteld.
Zie ook