Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Beheer van klemmen

Klemmen kunnen als hoofdklemmen of als nevenklemmen worden beheerd. Op deze wijze kunnen bijvoorbeeld klemmen worden afgebeeld die uit meerdere functies bestaan (meerdere van elkaar gescheiden klemmen in één behuizing).

Een klem kan in verschillende weergavetypen in het project voorkomen, echter per weergavetype slechts één keer. Inconsistente toestanden binnen klemmenstroken en klemmen zijn niet toegestaan. Bij het controleren van het project worden er eventueel foutmeldingen weergegeven.

Via de functiedefinitie worden het maximale aantal doelen, het mogelijke aantal vaste bruggen, het potentiaaltype en de potentiaaloverdracht vooringesteld. In de aansluitlogica van de klem kunt u deze eigenschappen afzonderlijk instellen.

Via de eigenschap Klemmencategorie kan een klem preciezer worden gekarakteriseerd. Zo kan een klem bijvoorbeeld een doorvoerklem, scheidingsklem, schakelklem, diodeklem etc zijn. Deze eigenschap is in klemmenverwerkingen beschikbaar en kan daar voor de uitvoer van klemmenafbeeldingen worden gebruik.

Via de klemmencode wordt de klem op de klemmenstrook geïdentificeerd.
De klemmencode kan ook gedraaid worden weergegeven (volgens DIN EN ISO 81714-2). Dat kunt u definiëren in de projectinstellingen via de optie Aansluitcode gedraaid weergeven. (Stekercontactcodes en algemene aansluitcodes worden dan ook gedraaid weergegeven.)

Bij een klem kunnen artikelen worden ingevoerd als deze een hoofdklem is. Artikelen die daar zijn ingevoerd, worden ook in verwerkingen (artikellijst) uitgevoerd.

U kunt "externe" klemmen beheren en de kruisverwijzingen daarvan opgeven en weergeven.

Klemmenapparaten

Klemmenapparaten (bijvoorbeeld etageklemmen) worden via de eigenschap Klem: Apparaatpositie (ID 20367) geïdentificeerd. Alle klemmen van een klemmenapparaat hebben dezelfde apparaatpositie.

De apparaatpositie geeft de positie van het klemmenapparaat binnen de klemmenstrook aan waartoe de klem behoort. Ook voor afzonderlijke klemmen wordt de volgorde binnen de klemmenstrook door de apparaatpositie gedefinieerd. Binnen een klemmenapparaat wordt de volgorde van de klemmen door het sorteerkenmerk gedefinieerd. Dat wil zeggen dat het sorteerkenmerk alleen relevant is voor klemmen met dezelfde apparaatpositie.

De apparaatpositie en het sorteerkenmerk worden automatisch toegekend, indien dit nodig is; d.w.z. indien er bij dezelfde klemmenstrook reeds klemmen met een apparaatpositie en / of sorteerkenmerk bestaan. Zo wordt bereikt dat nieuwe klemmen altijd aan het eind van de klemmenstrook worden gesorteerd en dat bestaande klemmenapparaten en de bestaande volgorde van de klemmen niet worden gewijzigd. U kunt desgewenst de eigenschappen Klem: Apparaatpositie (ID 20367) en Sorteerkenmerk (klem / stekercontact) (ID 20809) ook handmatig in het eigenschappendialoogvenster van de klem invoeren.

De apparaatpositie en het sorteerkenmerk worden – indien nodig – bij de volgende acties automatisch toegekend:

Klemmenapparaten blijven bij het kopiëren en invoegen behouden. Wanneer u dus bijvoorbeeld afzonderlijke klemmen kopieert die tot verschillende etageklemmen behoren, worden deze na het invoegen niet gecombineerd.

Zie ook