Op dit tabblad beperkt u de verbindingen die worden genummerd tot bepaalde bereiken en verbindingstypen. Deze instelling geldt zowel voor het plaatsen van de verbindingsdefinitiepunten als voor de verbindingsnummering. Met de verbindingsnummering kunt u nieuwe verbindingsdefinitiepunten plaatsen en verbindingscodes naar reeds bestaande definitiepunten schrijven, die de gebruiker in het schema heeft geplaatst.

Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:

Bereik:

Schakel de betreffende selectievakjes in om te definiëren in welke bereiken de verbindingen moeten worden genummerd.

Functiedefinitie:

In dit veld staan alle beschikbare functiedefinities van verbindingen. Schakel de betreffende selectievakjes in om de bijbehorende verbindingen te nummeren.

De functiedefinitie "Ader / draad", die bij de verbinding kan worden ingesteld, wordt hier over meerdere selectievakjes verdeeld. Hierdoor kunt u gedetailleerd aangeven welke verbindingen van het type "Ader / draad" genummerd moeten worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enkellijnige en meerlijnige verbindingen en verbindingen die zich binnen of buiten een kabel bevinden:

• Ader: meerlijnige verbinding met de functiedefinitie "Ader / draad" die zich binnen een kabel bevindt.
• Kabel: enkellijnige verbinding met de functiedefinitie "Ader / draad" die zich binnen een kabel bevindt.
• Draad: meerlijnige verbinding met de functiedefinitie "Ader / draad" die zich buiten een kabel bevindt.
• Draadbundel: enkellijnige verbinding met de functiedefinitie "Ader / draad" die zich buiten een kabel bevindt.

Zie ook

Dialoogvenster Instellingen: Verbindingsnummering

Instellingen voor de verbindingsnummering definiëren