Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Elementen van de gebruikersinterface

Als EPLAN wordt gestart, wordt een voorgeconfigureerde gebruikersinterface opgeroepen. U kunt voor de gebruikersinterface kiezen tussen een licht of donker design. De instellingen hiervoor brengt u aan in de gebruikersinstellingen voor de gebruikersinterface via de instelling Interface-design.

U kunt de standaardweergave van de gebruikersinterface aanpassen, zodat deze overeenstemt met de manier waarop u gewend bent te werken. Veel dialoogvensters, zoals de pagina-navigator, die u vaak nodig hebt voor de bewerking van uw gegevens, kunnen tijdens het werken met EPLAN permanent op het beeldscherm worden geplaatst en als zelfstandige vensters van het EPLAN-hoofdvenster worden afgedockt.

U kunt al deze "vensters" (in afgedockte toestand) en elk ander dialoogvenster op elke gewenste positie op het beeldscherm plaatsen door de linkermuisknop ingedrukt te houden en de titelbalk van het dialoogvenster naar de gewenste positie te slepen.

Als u de gebruikersinterface van EPLAN voor een speciale engineering-taak hebt aangepast, kunt u deze configuratie (positie, formaat en instellingen van dockbare dialoogvensters) als werkomgeving definiëren en op elk moment weer selecteren.

Lint

Onder de titelbalk van het EPLAN-hoofdvenster is een lint met opdrachten beschikbaar, dat u nodig hebt voor het bewerken van onderdelen, projectpagina's, stamgegevens etc. In het lint zijn de functies van het programma in een reeks tabbladen opgenomen.

De tabbladen van het lint zijn onderverdeeld in taakspecifieke opdrachtengroepen, waardoor opdrachten eenvoudig kunnen worden gevonden. Zo bevat het tabblad Start bijvoorbeeld de volgende opdrachtengroepen: Klembord, Pagina, 3D-layoutruimte, Grafisch voorbeeld, Tekst, Bewerken en Zoeken.

Contextafhankelijke tabbladen

De tabbladen Invoegen, Bewerken en Beeld zijn contextafhankelijk, ze worden pas weergegeven wanneer een editor is geopend. Afhankelijk van om welke editor het gaat, zijn op deze tabbladen andere opdrachtengroepen en opdrachten beschikbaar.

Wanneer een editor wordt geündockt, zijn in het venster van de editor de contextafhankelijke tabbladen als apart lint beschikbaar.

U kunt het lint aanpassen en eigen tabbladen, opdrachtengroepen en - via API-add-ins - eigen opdrachten toevoegen. Wanneer u in het hoofdvenster of in een geündockte editor meer ruimte nodig hebt, kunt u het lint ook minimaliseren.

Zoekveld "Vertel wat u wilt doen"

Via het zoekveld "Vertel wat u wilt doen" in het lint kunt u snel zoeken naar de functies die voor een actuele situatie nodig zijn. Een dergelijke zoekveld kent u reeds van de Microsoft-Office-producten. Door het opgeven van een zoekterm (bijvoorbeeld "Pagina") wordt onder het veld een lijst met de betreffende opdrachten weergegeven (bijvoorbeeld Navigator, Nieuw, Nummeren etc.). Wanneer u een opdracht selecteert, wordt het betreffende dialoogvenster geopend (bijvoorbeeld bij de opdracht Nieuw het dialoogvenster Nieuwe pagina).

Een geündockte editor beschikt eveneens over een dergelijk zoekveld. Omdat het lint contextafhankelijk is, kunnen alleen opdrachten worden gevonden die in de actuele situatie in het lint voorkomen.

Verkleinen van het hoofdvenster

Wanneer u het formaat van het EPLAN-hoofdvenster reduceert, wordt het lint zodanig verkleind dat opdrachten toegankelijk blijven. Hiertoe wordt bij bepaalde opdrachten de tekst verborgen en wordt alleen nog het pictogram aangegeven. Daarnaast worden de opdrachtengroepen gereduceerd tot knoppen, waarbij de opdrachten via vervolgkeuzelijsten toegankelijk zijn.

Als het hoofdvenster nog kleiner wordt gemaakt, wordt uiteindelijk slechts nog een deel van het lint weergegeven. In dat geval kunt u het weergegeven deel van het lint via een knop aan de rechter of linker rand van het lint heen en weer bewegen.

Vervolgkeuzelijsten met opdrachten

Om ruimte te besparen zijn in het lint bepaalde opdrachten onder andere knoppen gerangschikt. U herkent dat aan de hand van een kleine pijl , die zich naast een knop of onder een opdrachtengroepsnaam bevindt. Wanneer u op de pijl klikt, worden in een vervolgkeuzelijst aanvullende opdrachten weergegeven.

Werkbalk Snelle toegang

Voor vaak gebruikte opdrachten is boven het lint aan de linker rand van de titelbalk een klein aanpasbare werkbalk Snelle toegang beschikbaar. Hier worden standaard opdrachten zoals Vorige pagina, Volgende pagina, Ongedaan maken via lijst etc. als knoppen aangegeven. Met de knop op de titelbalk gaat u naar een vervolgkeuzelijst waarin niet-benodigde knoppen van de werkbalk kunnen worden uitgeschakeld door op de betreffende opdracht te klikken.

Met behulp van het dialoogvenster Aanpassen kunt u aan de werkbalk andere opdrachten toevoegen.

Werkbalken uit oudere EPLAN-versies (versie 2.9 of ouder) kunnen vanwege de gewijzigde gebruikersinterface niet in de actuele versie worden geïmporteerd.

Menubalk als overstaphulp

Als overstaphulp naar het nieuwe lint kunt u een menubalk met de "oude" menu's uit versie 2.9 laten weergeven. Hiertoe is onder de knop (Werkomgeving) in de vervolgkeuzelijst de opdracht Menubalk weergeven beschikbaar.

Wanneer u de opdracht selecteert, wordt de menubalk onder in het hoofdvenster boven de statusbalk weergegeven. Undocken van de menubalk is niet mogelijk. Een weergegeven menubalk kan niet in de werkomgeving worden opgeslagen en moet elke keer dat het programma wordt gestart opnieuw worden weergegeven.

Statusbalk

Wanneer u een pagina, een plotkader etc. hebt geopend en wanneer u zich met de cursor in de betreffende editor bevindt, wordt in de statusbalk van het EPLAN-hoofdvenster bijvoorbeeld de volgende informatie voor de editor weergegeven:

  • Status van de verbindingen: wanneer het teken # wordt weergegeven, bevat het project niet-actuele verbindingen. Wanneer daarnaast het * teken wordt weergegeven, bevat de geopende pagina niet-actuele verbindingen.
    Het teken * wordt ook weergegeven wanneer voorafgaand aan het opslaan van draadkokers, routeringsbereiken, bedradingsdoorvoeren en handmatige routeringspaden is vastgesteld dat het routeringspadnetwerk van de layoutruimte niet meer actueel is.
  • Het teken ~ geeft aan dat het routeringspadnetwerk in een layoutruimte in het project niet actueel is. Wanneer in een layoutruimte het routeringspadnetwerk is gewijzigd, wordt het teken ~ net zo lang weergegeven totdat deze projectoverkoepelend met succes opnieuw is gerouteerd.
    Bij het bewerken van routeringspadnetwerken in de topologie wordt er bij het opslaan van routeringspaden, routeringspunten, topologie-afbreekpunten of topologie-doelen vanuit gegaan dat de routering niet meer actueel is. Deze toestand van niet-actuele routering wordt eveneens door het teken ~ in de statusbalk weergegeven. Het teken wordt net zo lang weergegeven totdat deze projectoverkoepelend met succes opnieuw is gerouteerd.
  • Fout-pictogram : als er nadat het systeemmeldingsdialoogvenster voor het laatst is geopend een nieuwe fout optreedt, verschijnt dit pictogram aan de rechter rand van de statusbalk. Als u op het pictogram klikt, wordt het dialoogvenster met systeemmeldingen geopend. Zodra u de systeemmeldingen hebt bekeken en het dialoogvenster sluit, verdwijnt het pictogram weer.
  • Direct bewerken : als de bewerkingsmodus Direct bewerken is ingeschakeld, wordt aan de rechter rand van de statusbalk dit pictogram weergegeven.
  • "+"-teken: wanneer u de Support-Protocol-modus "advanced" hebt ingeschakeld (via het protocolleringsprogramma "ELogFileConfigToolu.exe"), wordt dit door dit teken aangegeven en wordt u er eventueel op gewezen waarom EPLAN langzamer geworden is. Schakel in dat geval de modus "advanced" weer uit.

Statusbalk van de editors

De vensters van de editors beschikken over eigen statusbalken. Om bepaalde functies voor de weergave of bewerking sneller te kunnen gebruiken, is informatie zoals cursorpositie, paginaschaal etc. en zijn opdrachten zoals Objectsnap, Raster, Zoomen naar venster etc. niet in het lint, maar aan de rechter rand van deze statusbalk geplaatst.

Wanneer u een pagina, een plotkader etc. hebt geopend en wanneer u zich met de cursor in de betreffende editor bevindt, wordt in de statusbalk van de editor bijvoorbeeld de volgende informatie voor de editor weergegeven:

  • Cursorpositie (afhankelijk van het coördinatensysteem in X- / Y- of RX- / RY-coördinaten)
  • Objectsnap
  • Rastersnap
  • Logische snap (alleen voor 2D)
  • Viewpoint-hoek (alleen voor 3D)
  • Rastergrootte en weergave (aan / uit)
  • Verwerking van de pagina (logisch of grafisch) alsmede, bij de invoer van tekst, de actuele invoertaal
  • Paginaschaal
  • Zoomen (in venster of naar hele pagina)

Zie ook