Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

3D-macrotechniek: Principe

De macrotechniek in de 3D-montageopbouw is vergelijkbaar met de manier waarop macro's in EPLAN worden gegenereerd, gebruikt en georganiseerd.

  • 3D-macro's worden in een macroproject beheerd.
  • Om de voorbereide 3D-macro's die in een macroproject zijn opgeslagen overzichtelijk weer te geven en te beheren, kunt u de uitgebreide mogelijkheden van de macro-navigator gebruiken. De 3D-macro's die in een 3D-macroproject voorkomen, kunnen op deze manier worden gestructureerd zonder dat daarvoor een hulpstructuur of een scheiding van macro's moet worden gerealiseerd.
  • Er kunnen 3D-venstermacro's (*.ema) en 3D-symboolmacro's (*.ems) worden gegenereerd en gebruikt.
  • 3D-macro's worden in het artikelbeheer aan een artikel toegekend. Het artikel kan daardoor gedetailleerd en realistisch worden weergegeven. De grafische weergave wordt gedefinieerd door de inhoud van de grafische macro. Als er bij het artikel geen grafische macro voorkomt, wordt de grafische weergave door het invoeren van hoogte, breedte en diepte als rechthoekig blok gerealiseerd.

Aanbevelingen voor het werken met 2D- en 3D-macro's

Voor een optimale performance tijdens het werken met het EPLAN platform, moet u 2D- en 3D-gegevens niet samen in één macrobestand, maar in gescheiden macrobestanden opslaan. Op deze manier hoeven 2D-gebruikers niet onnodig gebruik te maken van de omvangrijke hoeveelheid 3D-gegevens.

Wij raden aan om het macrobestand met de 3D-gegevens en het weergavetype "3D-montageopbouw" in het artikelbeheer op het tabblad Eigenschappen in het veld Grafische macro op te slaan (hiërarchieniveau Montagegegevens). Het macrobestand met de 2D-gegevens en de andere weergavetypen (meerlijnig, overzicht etc.) dient u in te voeren in het veld Schemamacro (op het tabblad Eigenschappen in het hiërarchieniveau Gegevens). Via de bestandsextensie kunt u de bestanden van elkaar onderscheiden (bijv. 3D-macro ABC.12345_3D.ema en de 2D-macro ABC.12345_2D.ema).

Bij alle acties in de 3D-omgeving waarbij een artikelmacro wordt gebruikt (bijv. apparaten invoegen), wordt eerst de "grafische artikelmacro" gecontroleerd. Als voor het artikel in het veld Grafische macro een grafische macro is ingevoerd en deze het gewenste weergavetype "3D-montageopbouw" krijgt, wordt deze macro gebruikt. Als dat niet het geval is, wordt de in het veld Schemamacro aangegeven "technische artikelmacro" gebruikt. In de 3D-omgeving heeft een contourtekening die in het veld Grafische macro is opgeslagen voorrang op een contourtekening die in het veld Schemamacro is opgeslagen.

3D-macro's in de layoutruimte

Voor het genereren van 3D-macro's in een macroproject worden geen macrovakken gebruikt. 3D-macro's bevinden zich altijd in een layoutruimte. Het macroproject bevat voor elke macro een aparte layoutruimte. Wanneer 3D-macro's automatisch uit het macroproject worden gegenereerd, wordt uit elke layoutruimte een macro gegenereerd. Een modelaanzicht van een 3D-macro kan op een 2D-pagina worden geplaatst. Vanuit dit aanzicht kan via een snelmenu naar de betreffende layoutruimte worden gesprongen.

3D-macro's beschikken over de volgende layoutruimte-eigenschappen:

  • Macro: Naam
  • Macro: Beschrijving
  • Macro: Variant
  • Macro: Versie
  • Macro: Bron / referentie

Als een macro wordt opgeslagen, worden de eigenschappen handmatig gedefinieerd en als een macro automatisch wordt gegenereerd, worden de eigenschappen automatisch gedefinieerd.

Tip:

Wanneer u een voorbereide layoutruimte aan meerdere macro's wilt toewijzen, gebruikt u het Tabblad Macrodefinitie van het eigenschappendialoogvenster. Voer in de rijen van dit tabblad de betreffende naam en de beschrijving van de te genereren macro's in. Bij het automatisch genereren wordt dezelfde inhoud (dezelfde layoutruimte) in meerdere macro's opgeslagen.

Positie en handle van 3D-macro's

Alle 3D-macro's worden in een uniform vlak (in X-/Y-richting) opgeslagen. De positie van de componenten kan met behulp van bewerkingsfuncties naderhand worden gewijzigd. De opdracht Handle kan worden gebruikt voor het definiëren van 3D-snappunten (opdrachtpad: tabblad Invoegen > opdrachtengroep Montagehulp > Handle).

Groepering in 3D-macro's

Een 3D-macro (ofwel een layoutruimte in een macroproject) kan meerdere afzonderlijke objecten bevatten als het geïmporteerde bronbestand uit meerdere objecten bestond. Hoewel het niet mogelijk is om objecten geometrisch samen te voegen, kunnen met de opdracht Combineren alle componenten van de layoutruimte zodanig worden gecombineerd, dat de 3D-macro (bij de weergave in de navigator of bij het selecteren) als één component wordt behandeld (opdrachtpad: tabblad Bewerken > opdrachtengroep Tekening > Combineren).

Opmerking:

Het combineren van 3D-objecten is niet geschikt om de hoeveelheid gegevens in de te genereren macro te verkleinen. Wanneer het geïmporteerde STEP-bestand meerdere gelijke en uiterst gedetailleerde delen bevat, kan dit ertoe leiden dat de hoeveelheid gegevens na het combineren significant toeneemt. En dat is weer direct van invloed op de omvang van de macrobestanden, omdat deze op grond van systeemvoorwaarden niet comprimeerbaar zijn.

Om toch een acceptabele omvang van het macrobestand te bereiken, dient u in dat geval geïmporteerde gelijke onderdelen niet te combineren en dient u de macro met de geïmporteerde onderdelen te genereren.

Tijdelijke aanduiding-objecten in 3D-macro's

In 3D-macro's kunnen tijdelijke aanduiding-objecten worden ingevoegd. De wijze waarop ze worden gedefinieerd en zich gedragen, lijkt op die van tijdelijke aanduiding-objecten in 2D-macro's. Er zijn echter verschillen:

  • In plaats van eigenschappen voor pagina's kunnen eigenschappen voor een layoutruimte worden geselecteerd en van variabelen worden voorzien.
  • Het tijdelijke aanduiding-object wordt op een projectpagina niet als ankersymbool in de tekening weergegeven, maar door een "anker"-pictogram binnen de boomstructuur van de layoutruimte-navigator.

Zie ook