Tabblad Stamgegevens > opdrachtengroep Artikelen > Beheer. U hebt via [Extra] > Instellingen een artikeldatabank geopend. U hebt in de boom of in de lijst een artikel geselecteerd of u hebt in de boom een toebehorenlijst, toebehorenplaatsing etc. geselecteerd. Kies het tabblad Eigenschappen.
Op dit tabblad worden afhankelijk van het geselecteerde artikel / recordtype de productgroepspecifieke / recordtypische eigenschappen in een tabel weergegeven en kunnen door u worden bewerkt.
Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:
De weergave van de eigenschappen kan met behulp van de volgende knoppen worden gedefinieerd:
Knop |
Betekenis |
---|---|
(Boomweergave) |
Geeft de eigenschappen in een boomweergave weer. |
(Lijstweergave) |
Geeft de eigenschappen onder elkaar gerangschikt in een lijst weer. |
(Alle eigenschappen) |
Geeft alle eigenschappen weer. |
(Gevulde eigenschappen) |
Geeft alleen de eigenschappen weer waarvoor een waarde is opgegeven. |
(Uit schema) |
Geeft de geconfigureerde eigenschappen uit het schema weer. |
Als de knop (Uit schema) is geactiveerd, kunt u uit vervolgkeuzelijst een schema voor de weergave en bewerking van de eigenschappen selecteren. Met [...] opent u het dialoogvenster voor de eigenschapsconfiguratie. Daar kunt u voor een schema definiëren welke eigenschappen moeten worden weergegeven en in welke volgorde.
Als een van de knoppen (Alle eigenschappen), (Gevulde eigenschappen) of (Uit schema) is geactiveerd, kan via de knoppen (Boomweergave) en (Lijstweergave) tussen een boom- of lijstweergave worden gewisseld.
Opmerkingen:
- Om bij de configuratie alleen de relevante eigenschappen weer te geven, is er op het tabblad Eigenschappen voor elk recordtype (artikel, toebehorenlijst, boorpatroon etc.) een apart schema beschikbaar.
- De schema's die op dit tabblad zijn gemaakt, zijn niet op het tabblad Overzicht beschikbaar.
Geef in dit veld de tekst op waarop de eigenschappen moeten worden gefilterd. Daarbij worden zowel de namen van de eigenschappen als ook de waarden doorzocht.
Wanneer u weer naar het oorspronkelijke beeld van de eigenschappen wilt terugkeren, verwijdert u de tekst in het invoerveld. Klik daartoe bijvoorbeeld op (Verwijderen).
Geeft voor de geselecteerde artikelen / recordtypen de waarden van bepaalde eigenschappen weer. Welke eigenschappen en waarden u hier kunt bewerken, hangt af van het geselecteerde schema / de knop voor de eigenschappen.
Snelmenu:
Het snelmenu stelt - afhankelijk van het veldtype (bijv. datum, hele getallen, meertalig) - menuopdrachten ter beschikking, waarmee u afhankelijk van de situatie bijvoorbeeld de weergave van tabellen kunt beïnvloeden of de waarden in velden kunt bewerken. Een overzicht van deze snelmenuopdrachten vindt u in de paragraaf Snelmenuopdrachten.
Daarnaast zijn de volgende dialoogvensterspecifieke snelmenuopdrachten beschikbaar:
Menuopdracht |
Betekenis |
---|---|
Ga naar |
Alleen beschikbaar voor eigenschappen die naar een ander artikel verwijzen (bijvoorbeeld voor artikelen van de productgroepering "Mechanica > Verzamelrails > Systeem" de eigenschap Verzamelrailhouders: Artikelnummer). Springt naar het artikel dat in de actueel geselecteerde cel is ingevoerd. |
Overzicht van de belangrijkste eigenschappen:
Hier definieert u belangrijke informatie voor een artikel zoals het artikelnummer of de productgroepering. De artikelnummers en de ERP-nummers van een artikel moeten eenduidig zijn. De overige gegevens kunnen één keer per artikelvariant worden gedefinieerd.
Artikel: Omschrijving 1:
Artikel: Omschrijving 2:
Artikel: Omschrijving 3:
In deze eigenschappen kunt u aanvullende informatie voor een artikel opgeven, bijvoorbeeld informatie die overeenkomt met die in de catalogus van de fabrikant. Deze wordt niet apart verwerkt, maar kan in de materiaallijst worden uitgevoerd.
Artikelnummer:
Het artikelnummer is voor een artikel identificerend, het combineert de varianten van een artikel. In het geval van artikelvarianten is de combinatie van artikelnummer en variantcode identificerend.
U kunt voor het artikelnummer een willekeurig aantal tekens opgeven, maar alleen de eerste 96 tekens in het UTF-8-formaat zijn identificerend. Bij het opslaan van het artikel of van de variant wordt automatisch gecontroleerd of het opgegeven artikelnummer of de variantcode reeds bestaat.
Opmerking:
Wij raden aan om bij het toekennen van artikelnummers steeds dezelfde opbouw te hanteren.
Groepsnummer.Fabrikant.Overige_Info.Doorlopend_Nummer; Invoercode: KM22.KLM.0750.0001
Fabrikant.Groepsnummer.Doorlopend_Nummer; Invoercode: SIE.3TB.000
Uitloopartikel:
Schakel dit selectievakje in als artikelen moeten worden aangeduid als "niet meer gebruikt". Via de configuratie van de lijstweergave in de artikel- en materiaallijst-navigator en via het filter kunt u dergelijke artikelen dan laten weergeven of eruit filteren.
ERP-nummer:
Sla hier het artikelnummer van een extern ERP-systeem op. Net als het artikelnummer moet ook dit nummer eenduidig zijn. Ook de varianten van het artikel moeten hetzelfde ERP-nummer hebben.
U kunt voor het ERP-nummer een willekeurig aantal tekens opgeven, maar alleen de eerste 64 tekens in het UTF-8-formaat zijn identificerend.
Het opgegeven ERP-nummer wordt bij het opslaan van een artikel of van een variant gecontroleerd. Indien dit nummer al bestaat, verschijnt er een melding. Wanneer het ERP-nummer bij een variant van een artikel wordt ingevoerd, wordt dit nummer met de andere varianten van het artikel gesynchroniseerd. Bij het kopiëren van een artikel wordt het ERP-nummer niet meegekopieerd. Bij de import worden ERP-nummers die vaker worden gebruikt, in de systeemmeldingen weergegeven en niet aan de artikeldatabank overgedragen.
Hoewel het ERP-nummer bij het invoeren ervan en bij de import van artikelgegevens op eenduidigheid wordt gecontroleerd, kunnen door bewerking via de EPLAN API dezelfde ERP-nummers bij verschillende artikelen of varianten voorkomen. Om de betreffende artikelen te kunnen vinden, is in de meldingsklasse 501 "Artikelstamgegevens" de controleprocedure 501021 beschikbaar. Daarnaast is het mogelijk dat voor de varianten van een artikel verschillende ERP-nummers voorkomen. Om deze verschillen tussen de varianten van een artikel te kunnen vinden, is de controleprocedure 501036 beschikbaar.
Fabrikant:
Leverancier:
In deze eigenschappen kunt u in de kolom Waarde via [...] de betreffende korte naam en de volledige naam selecteren. De korte naam kan ook direct worden ingevoerd, de eigenschap voor de volledige naam kan daarentegen niet worden bewerkt.
Productgroepering:
Om voor een artikel de rangschikking in de productgroepering te wijzigen, klikt u voor deze eigenschap in de kolom Waarde op [...]. Selecteer in de vervolgkeuzelijst met de productgroeperingen de gewenste productsubgroep (bijvoorbeeld "Algemeen") door hierop te dubbelklikken.
Nadat de wijzigingen zijn opgeslagen of overgenomen, wordt het artikel in de boomweergave opnieuw gesorteerd.
Typenummer:
In tegenstelling tot het artikelnummer is het typenummer, met name voor kabels, niet eenduidig. Indien mogelijk dienen de gegevens die u hier invoert overeen te stemmen met die van uit de catalogus van de fabrikant.
Variant:
Geef hier de gewenste code van de variant op, er zijn maximaal 3 tekens mogelijk. Een artikel heeft altijd tenminste één variant. Aan de eerste variant van een artikel wordt standaard de variantcode "1" toegekend.
Hier definieert u de "algemene" gegevens voor een artikel.
Aansluitbeeld:
Om een aansluitbeeld dat in het hiërarchieniveau "Aansluitbeeld" is gemaakt bij het artikel op te slaan, klikt u in de kolom Waarde op […] en selecteert u in het dialoogvenster Aansluitbeeldselectie het gewenste aansluitbeeld.
Aansluitbeeld: Inspringing X-richting:
Aansluitbeeld: Inspringing Y-richting:
In deze eigenschappen definieert u voor het betreffende aansluitbeeld een verspringing in X- en Y-richting. Daardoor kunt u identieke aansluitbeelden voor artikelen van verschillende grootte gebruiken.
Attributen:
De beschikbare eigenschappen onder dit hiërarchieniveau dienen voor het invoeren van aanvullende attributen. Attributen zijn onafhankelijk van het artikeltype. In tegenstelling tot de gebruikergedefinieerde eigenschappen zijn attributen niet meertalig!
Opmerking:
Elk attribuut kan voor het filteren worden gebruikt. Zo kunt u hier bijvoorbeeld artikelklassen en classificatiekenmerken volgens ETIM opslaan en de artikelgegevens volgens dit model gefilterd weergeven.
Recordtype:
Deze eigenschap geeft het type artikelgegevens of de artikeloverkoepelende gegevens aan, bijvoorbeeld onderdeel, bouwgroep, toebehorenlijst, boorpatroon, klant. Voor artikelgegevens en voor adressen kunt u via de vervolgkeuzelijst het recordtype wijzigen (voor artikelgegevens: onderdeel, bouwgroep, module; voor adressen: klant, fabrikant / leverancier).
Functiegroep:
Deze eigenschap dient ter informatie en kan bijvoorbeeld worden gebruikt om bij de artikelselectie te filteren.
U hebt een nood-uit-knop in het schema ingevoegd. Indien gewenst kan deze als volgt worden ingedeeld:
Functiegroep: Schakelaar
Deeltype: Knop
Groepsnummer:
Het groepsnummer dient om onderscheid te maken tussen afzonderlijke artikelgroepen.
Schemamacro:
Klik in de kolom Waarde op , om via het bestandselectiedialoogvenster de gewenste 2D-macro voor het ontwerpen van schema's te selecteren.
Met name voor modules is de toekenning aan een macro erg belangrijk. Als u een module opslaat en er geen macro is toegewezen, wordt u aan de hand van een melding hierop geattendeerd.
In deze eigenschap kunt u ook contouren van het type "Contour-extrusie" opslaan. Deze contourtekeningen kunnen voor het plaatsen van gebruikergedefinieerde rails in de layoutruimte worden gebruikt.
Via de snelmenuopdracht Padvariabele invoegen opent u het dialoogvenster Padvariabele selecteren, waaruit u een van de beschikbare padvariabelen kunt overnemen.
Opmerking:
Houd rekening met onze aanbevelingen voor het werken met 2D- en 3D-macro's.
Tip:
Wanneer u een artikel met een macro die op deze wijze is gedefinieerd of met een contourtekening in de apparatenlijst invoegt, kan dit artikel met slepen & neerzetten ook in het schema worden geplaatst.
Schemamacro: GB/CCC ... Schemamacro: NFPA mm:
In deze eigenschappen kunt u voor een artikel meerdere normspecifieke schemamacro's opslaan. Klik in de kolom Waarde op , om via het bestandselectiedialoogvenster de gewenste macro te selecteren.
Schemamacro's voor bedrijfsstandaard:
In deze eigenschap kunt u voor een artikel maximaal tien bedrijfsstandaarden met bijbehorende schemamacro's opslaan. Klik in de kolom Waarde op [...], om het dialoogvenster Eigenschap: Schemamacro voor bedrijfsstandaard te openen. Daar voert u in de eerste kolom de naam van de bedrijfsstandaard in en selecteert u in de tweede kolom via de bijbehorende macro's.
De naam van een bedrijfsstandaard kan niet worden vertaald. Wanneer er reeds een naam voorkomt, kan deze in de kolom Schemamacro: Naam voor bedrijfsstandaard via […] worden geselecteerd.
Om ervoor te zorgen dat een macro voor een bedrijfsstandaard bij het invoegen wordt gebruikt, moet de naam van de bedrijfsstandaard ook in de projectinstelling Bedrijfsstandaard van het groepsvak Voorkeur standaarden voor het invoegen van schemamacro's zijn ingevoerd.
Opmerkingen:
- Of een schemamacro voor een bedrijfsstandaard, voor een norm of de voor de eigenschap Schemamacro (ID 22145) opgeslagen schemamacro bij het invoegen van macro's wordt gebruikt, hangt af van de projectspecifieke instellingen in het groepsvak Voorkeur standaarden voor het invoegen van schemamacro's.
- Wanneer u de naam van een bedrijfsstandaard meerdere keren hebt ingevoerd, wordt de macro gebruikt waarvan de naam zich op de bovenste positie bevindt.
Deeltype:
Deeltypen worden gebruikt voor het groeperen van gelijksoortige artikelen; u kunt bijvoorbeeld een groepering maken in vermogen- of hulprelais met verschillende aantallen verbreek- en maakcontacten. Of u kunt warmte- of trillingsgevoelige componenten groeperen. Selecteer artikelen die moeten worden gegroepeerd en voer de gewenste code in de eigenschap in.
Maak voor warmtegevoelige componenten bijvoorbeeld het deeltype "WG" en voor trillingsgevoelige componenten het deeltype "VIB".
Hier definieert u toebehorenlijsten. Via een toebehorenlijst kan een bijbehorend artikel uit een lijst met mogelijke alternatieven worden geselecteerd.
Naam (toebehorenlijst):
Voer hier de naam van de toebehorenlijst in. Aan de hand van de naam kan de toebehorenlijst bij het artikel op het tabblad Toebehoren worden geselecteerd.
Hier definieert u een toebehorenplaatsing. In een toebehorenplaatsing kunt u een positie (basispunt) definiëren waarop een toebehorencomponent moet worden geplaatst. Als bij een toebehoren in het artikelbeheer een dergelijke toebehorenplaatsing is gedefinieerd, vindt de plaatsing van de toebehoren bij het invoegen in de layoutruimte automatisch plaats.
Beschrijving (toebehorenplaatsing):
Geef hier een beschrijving voor de toebehorenplaatsing op.
Naam (toebehorenplaatsing):
Geef hier de naam van de toebehorenplaatsing op. Aan de hand van de naam kan de toebehorenplaatsing bij het artikel voor de toebehoren of bij de toebehorenlijst worden geselecteerd.
Hier definieert u boorpatronen. Een boorpatroon bevat informatie over het soort en de positie van uitsparingen en boringen in schakelkastcomponenten.
Naam:
Geef hier de naam van het boorpatroon op. Aan de hand van de naam kan het boorpatroon bij het artikel op het tabblad Productie worden geselecteerd.
Hier definieert u de standaardwaarden voor aansluitingen in een aansluitbeeld. De artikelplaatsingen in de layoutruimte krijgen de informatie over de aansluitingen die daarop voorkomen meestal uit de definitie van het aansluitbeeld bij het artikel. Om aan een artikel een aansluitbeeld toe te wijzigen dat in het recordtype "Aansluitbeeld" is gedefinieerd, kunt u op het tabblad Eigenschappen van het artikel in de eigenschap Aansluitbeeld een hier gedefinieerd aansluitbeeld selecteren.
Aansluitcategorie (standaard):
Selecteer uit de vervolgkeuzelijst in de kolom Waarde de standaard waarde waarmee het aansluittype van de verbindingen nauwkeuriger wordt gedefinieerd.
Klik op [...] om in het vervolgvenster eigen waarden te definiëren en deze in de databank op te slaan. Wij raden aan om bij het maken van nieuwe aansluitbeelden alleen aansluitcategorieën die voldoen aan de ECLASS-classificatie te gebruiken.
Aansluitmaat (standaard):
Voor boutaansluitingen, vlakstekeraansluitingen, bandaansluitingen, railaansluitingen, binnenschroefdraad en buitenschroefdraad kunt u hier een aansluitmaat invoeren. Voer voor een klem met de aansluitcategorie "Boutaansluiting" bijvoorbeeld een boutdiameter van "3 mm" in. Of voer voor een steekverbinding met de aansluitcategorie "Buitenschroefdraad" de buitenschroefdraad in, bijvoorbeeld "M3" of "G1/8".
Naam (aansluitbeeld):
Geef hier de naam van het aansluitbeeld op. Aan de hand van de naam kan het aansluitbeeld bij het artikel worden geselecteerd.
Routeringsrichting (standaard):
Selecteer in deze vervolgkeuzelijst de standaard waarde voor de routeringsrichting.
Aanvullende lengte (standaard):
Voer hier de standaard waarde in voor de aanvullende lengte van de aansluitingsindeling.
Op het tabblad Aansluitingen kunt u afzonderlijke aansluitingen definiëren en voor de Aansluitcategorie, de Aansluitmaat, de Routeringsrichting en de Aanvullende lengte waarden definiëren die afwijken van de waarden die hier als standaard zijn gedefinieerd.
Bij de artikelplaatsingen in de layoutruimte die dit aansluitbeeld gebruiken, wordt gebruikt gemaakt van de hier opgegeven waarden als er in het aansluitbeeld op het tabblad Aansluitingen geen aansluitingen zijn gedefinieerd.
Hier kunt u voor de hoofdartikelen van een onderdeel een kenmerk toekennen. Aan dit kenmerk kunnen een of meerdere zogeheten "voorwaardelijke formulieren" worden toegekend. Op deze wijze kunnen de benodigde blokken in de verwerking worden gecombineerd.
Kenmerk voor verwerkingen:
Selecteer in de kolom Waarde het juiste kenmerk voor de verwerkingen of geef handmatig een nieuw kenmerk op. Houd er rekening mee dat dit kenmerk alleen eentalig wordt beheerd. Met de waarde van dit kenmerk kan in het hoofdformulier het te verwerken subformulier worden bepaald.
Symbool voor verwerkingen:
Klik voor een van de eigenschappen Symbool voor verwerkingen [1-20] in de kolom Waarde op [...] om via de symboolselectie een symbool te selecteren. Een meervoudige selectie is niet mogelijk.
De rij wordt weergegeven in volgende vorm:
<Symboolbibliotheek>;<Symboolbibliotheektoekenning in het project>;<Symboolnummer>;<Variant>
IEC_SYMBOL;1;50;0
Opmerking:
Houd er rekening mee dat alleen de symbolen van de opgeslagen symboolbibliotheken worden weergegeven.
Hier slaat u maximaal 20 externe documenten voor een artikel op.
Klik hier in de kolom Waarde op […], om externe documenten op te slaan.
In het vervolgdialoogvenster Eigenschap: Externe documenten zijn daartoe de volgende dialoogvensterelementen beschikbaar:
Extern document: Bestand / Hyperlink:
Om voor de artikel- en apparaatgegevens externe documenten op te slaan, klikt u in deze kolom op en selecteert u het gewenste documentbestand in het bestandselectiedialoogvenster. Via kopiëren en plakken uit het klembord kunt u hier ook een internet- of e-mailadres invoeren.
Extern document: Code:
Wanneer u in de kolom Extern document: Bestand / Hyperlink externe documenten hebt opgeslagen, voert u hier de bijbehorende codes van deze documenten in.
Daarnaast zijn de volgende dialoogvensterspecifieke snelmenuopdrachten beschikbaar:
Menuopdracht |
Betekenis |
---|---|
Document openen |
Biedt de mogelijkheid om opgeslagen documenten of internetadressen te openen. |
Onder dit hiërarchieniveau worden de bestaande bereiken en subbereiken weergegeven.
Bereik '<Bereiknaam>':
Schakel voor een bereik het selectievakje in de kolom Waarde in, wanneer dit bereik aan het artikel moet worden toegekend.
Subbereik '<Bereiknaam>':
Via deze eigenschappen kan bij een bereik een onbeperkt aantal subbereiken worden aangemaakt.
Wanneer u bijvoorbeeld voor het bereik "Elektrotechniek" een subbereik wilt maken, klikt u op het -teken voor het hiërarchieniveau Subbereik 'Elektrotechniek' om dit hiërarchieniveau uit te vouwen. Voer dan voor de geïndexeerde eigenschap Subbereik 'Elektrotechniek' [1] de gewenste naam van het subbereik in de kolom Waarde in.
Opmerking:
Wanneer u aan een artikel met fluidtechnische functies (in de toegekende macro of als functiesjabloon) hier meer dan een bereik toewijst, wordt bij het invoegen van het artikel als apparaat het dialoogvenster Bereik selecteren geopend. In dit dialoogvenster worden alle fluidtechnische bereiken weergegeven; selecteer in dit geval het bereik dat bij het apparaat past.
Hier definieert u de montagegegevens voor een artikel. Deze gegevens worden bij de plaatsing van het artikel in de 3D-montageopbouw en deels ook in de 2D-schakelkastopbouw gebruikt.
Afmetingen:
De onder dit hiërarchieniveau beschikbare eigenschappen Breedte, Hoogte en Diepte zijn bestemd voor het invoeren van apparaatspecifieke maten in mm. Bij de toepassing van bedradingssytemen moet de maten overeenkomen met die van het montageprofiel, de bedradingskam of de montagestrook.
Apparaten en componenten kunnen niet alleen via de eigenschappen Breedte, Hoogte en Diepte maar ook via gekwalificeerde grafische 3D-macro's worden gevisualiseerd.
Clip-on-hoogte:
Alleen relevant voor de 3D-montageopbouw. De clip-on-hoogte beschrijft de positie in zijaanzicht of van boven / onder. Bij de plaatsing op een montagerail wordt de component automatisch met de juiste inbouwdiepte op de rail geplaatst. Als de rail wordt verwisseld, beweegt de component in de hoogte mee. De component wordt dus niet uitgelijnd t.o.v. de onderzijde van de rail, maar t.o.v. de bovenkant op basis van de hier opgegeven waarde.
(1) Clip-on-hoogte
Afbeeldingsbestand:
Klik in de kolom Waarde op , om via het bestandselectiedialoogvenster het gewenste afbeeldingsbestand te selecteren (*.bmp, *.jpg etc.). Het hier opgeslagen afbeeldingsbestand wordt voor het artikel in het grafisch voorbeeld bij het invoegen van het apparaat in het invoegcentrum etc. weergegeven.
Via de snelmenuopdracht Padvariabele invoegen opent u het dialoogvenster Padvariabele selecteren, waaruit u een van de beschikbare padvariabelen kunt overnemen.
Inbouwafstanden:
Deze eigenschappen zijn bestemd voor het invoeren van de inbouwafstand in mm. Bij de toepassing van bedradingssytemen moet de maten overeenkomen met die van het montageprofiel, de bedradingskam of de montagestrook.
Wanneer u in deze eigenschappen waarden hebt opgeslagen, dan kunt u de waarde van de eigenschap Benodigde ruimte volgens de volgende formule berekenen:
((b+ab) *(h+ah)) waarbij b = breedte, ab = inbouwafstand-breedte, h = hoogte en ah = inbouwafstand-hoogte.
Inbouwdiepte:
Voer hier de inbouwdiepte in "mm" in. Deze artikeleigenschap wordt bij een 3D-artikelplaatsing alleen in acht genomen wanneer er voor de artikelplaatsing geen 3D-grafische macro wordt gebruikt. Deze waarde definieert dan automatisch hoe ver een component tegengesteld aan de Z-as op het montageoppervlak in een andere component binnendringt wanneer het artikel is geplaatst.
(1) component (deur), (2) montageoppervlak, (3) artikelplaatsing, (4) inbouwdiepte
Externe plaatsing:
Schakel dit selectievakje in wanneer het artikel als "extern geplaatst" is aangeduid en daarmee wordt uitgesloten van verwerking in de schakelkastopbouw (bijvoorbeeld motoren of generatoren).
Grafische macro:
Klik in de kolom Waarde op , om via het bestandselectiedialoogvenster de gewenste macro te selecteren.
Voor de 3D-montageopbouw wordt de tekening gedefinieerd door de inhoud van de hier opgeslagen 3D-macro's. Als er bij het artikel geen grafische macro voorkomt, wordt de grafische weergave door het invoeren van hoogte, breedte en diepte als rechthoekig blok gerealiseerd.
Opmerking:
Houd rekening met onze aanbevelingen voor het werken met 2D- en 3D-macro's.
In deze eigenschap kunt u ook contouren van het type "Contour-extrusie" opslaan. Deze contourtekeningen kunnen voor het plaatsen van gebruikergedefinieerde rails in de layoutruimte worden gebruikt.
Via de snelmenuopdracht Padvariabele invoegen opent u het dialoogvenster Padvariabele selecteren, waaruit u een van de beschikbare padvariabelen kunt overnemen.
Middenverschil:
Alleen relevant voor de 3D-montageopbouw. Als het artikel in het vooraanzicht niet gecentreerd moet worden geplaatst, geeft u hier de inspringing ten opzichte van het midden van de montagerail op. De component wordt dan automatisch met deze waarde verplaatst.
(1) middenverschil = 0; (2) positieve waarde voor middenverschil; (3) negatieve waarde voor middenverschil
Benodigde ruimte:
Voer hier de benodigde ruimte van het artikel in. Daartoe kunt u de waarden van de eigenschappen Breedte en Hoogte en de volgende formule gebruiken:
(b*h) waarbij b = breedte en h = hoogte.
Textuur:
Klik in de kolom Waarde op , om via het bestandselectiedialoogvenster het gewenste afbeeldingsbestand voor de textuur te selecteren. Het in deze eigenschap opgeslagen afbeeldingsbestand wordt bij het plaatsen van het artikel in de layoutruimte - wanneer de artikelafmetingen beschikbaar zijn - op de voorzijde van het geplaatste 3D-object weergegeven. Door het gebruik van een afbeeldingsbestand als textuur kan het oppervlak van een 3D-model gedetailleerder en realistischer worden weergegeven of kan de foto van een originele component worden afgebeeld.
Via de snelmenuopdracht Padvariabele invoegen opent u het dialoogvenster Padvariabele selecteren, waaruit u een van de beschikbare padvariabelen kunt overnemen.
Hier kunt u commerciële informatie opslaan. Deze gegevens kunnen één keer per artikelvariant worden gedefinieerd.
Inkoopprijs/prijseenheid valuta 1:
Inkoopprijs/verpakking valuta 2:
Er zijn twee invoervelden voor twee verschillende valuta aanwezig. Weergegeven worden de valuta-eenheden die u in het dialoogvenster Instellingen: Artikelbeheer als valuta 1 en valuta 2 hebt gedefinieerd (bijvoorbeeld "EUR", "USD" etc.; opdrachtpad: Bestand > Instellingen > Gebruiker > Beheer > Artikel > [Volgende]).
Aantal/verpakking:
Voer hier het aantal in dat zich in een verpakking bevindt.
Eenheid van aantal:
Klik in de kolom Waarde op [...] en selecteer uit de vervolgkeuzelijst de juiste eenheid van aantal van het artikel, bijvoorbeeld stuks, m, mm². Of voer handmatig een nieuwe eenheid in.
Barcode-nummer:
Barcode-type:
Barcodes worden gebruikt om artikelen eenduidig te coderen. Internationaal worden verschillende coderingsstandaards gebruikt, zoals GTIN (Global Trade Item Number). Daarnaast worden in bedrijven bedrijfspecifieke of branche-eigen standaards gebruikt. De waarde van de eigenschap Barcode-type geeft aan om welk type codering het gaat, bijvoorbeeld 2D-code, EAN / GTIN, ISBN etc.
De inhoud van de beide eigenschappen kan in artikelverwerkingen (artikellijsten, fabrikanten- / leverancierslijsten etc.) worden verwerkt en bij de artikelexport en -import worden gebruikt.
Opmerking:
Houd er rekening mee dat er voor het ingevoerde barcodenummer niet wordt gecontroleerd of het nummer uniek is. In de verwerkingen staan de gegevens zoals ze hier zijn ingevoerd. Er worden dus geen barcodes met streepjes gegenereerd.
De inhoud van de beide velden kan niet worden vertaald.
Hier definieert u de technische gegevens voor een artikel.
Technische waarden:
Voer hier de betreffende waarden in. Zo kunt u bijvoorbeeld bij de relaisspoelen de spoelspanning en het schakelvermogen in de technische waarden overnemen.
De waarde van deze eigenschap wordt vergeleken met de waarde die op het tabblad Functiesjablonen voor de technische waarden is ingevoerd. Als voor deze eigenschap op het tabblad Functiesjablonen een waarde is ingevoerd, wordt deze waarde hier weergegeven en omgekeerd. Als er meerdere functiesjablonen voorkomen, wordt hier de waarde van de eerste "hoofdsjabloon" weergegeven. De hoofdsjabloon is de eerste functiesjabloon op het tabblad Functiesjablonen van het artikelbeheer, waarvan de functiedefinitie op "hoofdfunctie" is ingesteld.
Hier definieert u voor artikelen van de productgroepering "Mechanica > Verzamelrails > Rail" de informatie voor de verliesvermogenberekening van verzamelrails.
Geleidbaarheid (bij +20°C):
De specifieke elektrische geleidbaarheid wordt aangegeven in de eenheid MS/m (= MegaSiemens per meter). De waarden voor de railmaterialen "Koper, Cu-ETP CW004A" en "Aluminium, EN AW-1350A" worden automatisch ingevoerd. Waarden voor andere materialen moeten worden overgenomen van het bijbehorende datablad.
Raildoorsnede:
De raildoorsnede wordt berekend uit de waarden voor hoogte en breedte of wordt afgeleid uit het datablad van de fabrikant.
Railmateriaal:
De volgende materialen kunnen worden geselecteerd:
- Koper, Cu-ETP – CW004A: Cu-ETP is een genormeerde materiaalcode; CW004A is een genormeerd grondstofnummer volgens EN 13601 voor grondstof met een kopergehalte van minimaal 99,9%.
- Aluminium, EN AW-1350A
- Andere grondstof
Wanneer het materiaal "Koper, Cu-ETP – CW004A" of "Aluminium, EN AW-1350A" is geselecteerd, worden de eigenschappen Geleidbaarheid (bij +20°C) en Temperatuurcoëfficiënt automatisch gevuld. De eigenschappen zijn daarna tegen schrijven beveiligd.
Temperatuurcoëfficiënt:
De temperatuurcoëfficiënt beschrijft de relatieve verandering van de elektrische weerstand van een verzamelrail in relatie tot het materiaal en de temperatuur t.o.v. een referentietemperatuur van 20°C. De waarden voor de railmaterialen "Koper" en "Aluminium" worden automatisch ingevoerd. Waarden voor andere materialen moeten worden overgenomen van het bijbehorende datablad.
Hier kunt u voor een artikel de coderingen van verschillende certificeringen opslaan.
Certificering: ATEX-codering:
Geef hier de codering voor explosiebeveiliging volgens de ATEX-richtlijnen van de Europese Unie op. (De code ATEX is afgeleid van de Franse afkorting voor "ATmosphère EXplosibles".)
Certificering: Algemeen:
Geef hier de code op voor een certificaat of een controlenummer dat op basis van een veiligheidstest wordt toegekend. Of selecteer via […] in de vervolgkeuzelijst een reeds toegekende algemene codering.
Certificering: CE-certificering:
Schakel het selectievakje in wanneer een certificaat van de Communauté Européene, dus van de Europese Unie, beschikbaar is.
Certificering:
Certificering:
Geef hier de code op dat door de UL-organisatie (Underwriters Laboratories Inc.) bij de certificering van het artikel is toegekend. Beide coderingen kunnen worden gevonden in de UL-databank.
Certificering: VDE-certificering:
Geef hier de codering op van het Verbands der Elektrotechnik, Elektronik, Informationstechnik.
Zie ook
Tabblad Gebruikergedefinieerde eigenschappen
Tabblad Artikel (toebehorenlijst)
Tabblad Plaatsing (toebehorenplaatsing)